die - wie - zie - bier - dief - diep - dier - fier - hier - kies - lief - liep - liet - niet - piep - tien - viel - vies - ziek - zien
lip - wil - kip - mier - wiel - ziet - beu - beuk - deur - heus - leuk - neus - reus - deuk - jeuk - buur - muur - vuur - duur - zuur
2de leerjaar
Herhaling van de gekende woordpakketten en spellingregels
- Ik hoor oo, aa, uu op het einde van een woord, maar ik schrijf o, a, u (bijv.: zo, na, nu)
MAAR: ee blijft ee (bijv.: nee, zee)
- woorden die beginnen met ge-, ver- en be- (bijv.: verhaal)
- verlengingsregel: d of t en b of p (bijv.: paard - paarden)
- doffe e (bijv.: diepe, kleiner, vleugel,...)
- verenkelen en verdubbelen (bijv.: bomen, bommen)
- cht of gt
- au en ou
- ei en ij
- ...
